Angelique Valks, aandachtsfunctionaris huiselijk geweld ETZ: “Vandaag is dag 308 van 2020. Gisteren bespraken we het 230e geval van mogelijk huiselijk geweld dit jaar bij een patiënt, tijdens het multidisciplinair overleg in het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (ETZ). 230 casussen: dat is bijna elke doordeweekse dag één. Gelukkig blijkt in veel gevallen een melding niet nodig.”
Vraagbaak voor collega’s
Als aandachtfunctionaris ben ik voorzitter van het multidisciplinair overleg over huiselijk geweld. Daarnaast ben ik vooral vraagbaak voor collega’s. Ze bellen me als ze twijfelen: zijn dit signalen van huiselijk geweld of niet? Moet ik hier wel of geen melding van maken? Ik kan die beslissing niet voor hen nemen. Wat ze met signalen doen, blijft hun eigen verantwoordelijkheid. Lastig is het vaak wel. Patiënten mogen erop vertrouwen dat wat ze vertellen, bij de behandelaar blijft. En die wil de behandelrelatie liever niet schaden. Wat ik zo’n geval vaak doe is spiegelen: wat als er wél iets aan de hand is?
Wat ik collega’s vooral meegeef, is open het gesprek aan te gaan met de patiënt, of die nu mogelijk slachtoffer is of dader. Een klassiek voorbeeld is de moeder die met een kind vol blauwe plekken naar de Spoedeisende Hulp (SEH) komt en zegt dat het is gevallen. Is de moeder niet consequent in haar antwoorden, dan kan dat een signaal zijn van kindermishandeling. In zo’n geval raad ik collega’s aan breed te kijken en te vragen. Misschien speelt schaamte een rol? Is het kindje van de commode gevallen toen zij even niet oplette? Ik adviseer hen ook altijd eerlijk te zijn. Zeg gewoon dat het je plicht is om te handelen volgens de meldcode.
Ziekenhuizen screenen alle patiënten tot 18 jaar op huiselijk geweld. Dat zijn we wettelijk verplicht. Kinderen tot 8 jaar worden letterlijk van top tot teen onderzocht. Ook werken alle ziekenhuizen in Nederland met signalerende vragenlijsten, de zogeheten sputovamo-formulieren. Dat gebeurt in elk geval op de SEH, de psychiatrische afdeling en moeder- en kindcentrum Fam.
Opkomen voor de underdog
Eerder werkte ik bij het ETZ als operatieassistent. Toen de kans voorbijkwam om aandachtsfunctionaris huiselijk geweld te worden, heb ik die met beide handen aangegrepen. Dit past bij mij. Als kind kwam ik altijd al op voor de underdog. Ik heb me met ziel en zaligheid op deze functie gestort. Mijn belangrijkste boodschap aan de collega’s is: vraag hulp. Je hoeft het niet alleen te doen. Samen komen we er wel uit. Vooral verpleegkundigen hebben die oproep nodig. Ik weet uit ervaring dat ze vaak vinden dat ze alles zelf moeten oplossen.
Regelmatig loop ik even een afdeling op. Dan heb ik bij psychiatrie bijvoorbeeld een gesprekje over een vader die een zelfmoordpoging heeft gedaan en door zijn kinderen is gevonden. We hebben het dan over de situatie thuis. Hoe wordt geregeld dat die veilig is als vader straks uit het ziekenhuis is ontslagen?
Bij het moeder- en kindcentrum komt het wel eens voor dat een baby direct na de geboorte bij de moeder wordt weggehaald. De Raad voor de Kinderbescherming heeft dan geoordeeld dat dit nodig is voor de veiligheid van het kind. Zoiets gun je natuurlijk geen enkele vrouw. Met verpleegkundigen bespreek ik in zo’n geval vooraf wat ze kunnen verwachten en hoe ze daarmee kunnen omgaan.
Aanschuiven bij teamoverleg
Werken volgens de meldcode is verplicht in het ziekenhuis, maar scholing erover niet. Dat vind ik merkwaardig. Om collega’s te informeren over de meldcode, schuif ik regelmatig een halfuurtje aan bij een teamoverleg. Dat doe ik bij voorkeur óók op plekken in het ziekenhuis die minder voor de hand liggen. Denk aan de röntgenafdeling, de gipskamer of bij het gastteam, dat maaltijden rondbrengt en patiëntenkamers schoonhoudt. De mensen die daar werken, zijn regelmatig even alleen met een kind. In situaties waar er mogelijk ruimte is voor een gesprek, waar je signalen kunt oppikken.
Soms hebben collega’s zoiets van: wat moet ik met dit onderwerp? Baliemedewerkers op de polikliniek bijvoorbeeld. Maar zij zien hoe ouders binnenkomen met hun kinderen, hoe ze hen toespreken. Krijgen ze daar een akelig gevoel bij? In acht van de tien gevallen speelt er dan ook daadwerkelijk iets. Ze zeggen ook wel eens tegen me: ik werk hier al 20 jaar en heb nog nooit zoiets meegemaakt. Maar als we dan doorpraten, blijkt het vaak toch anders te liggen. Dan komt het onderwerp loverboys ter sprake en zeggen ze: “Maar dát heb ik wel eens aan de hand gehad.”
Niet iedereen staat ervoor open dat ik kom praten over huiselijk geweld. Maar dat frustreert mij niet. Ik kom er gewoon een half jaar later nog eens op terug. En dan hoor ik vaak: “We hebben het er nog eens over gehad en er is nu wél ruimte. Vaak sluit ik ook aan bij activiteiten die worden georganiseerd. Zo heb ik tijdens een symposium over ouderenzorg gesproken over overbelaste mantelzorgers. En samen met onder meer de Taskforce organiseer ik elk jaar een symposium in het ziekenhuis. Het zou plaatsvinden in de Week tegen Kindermishandeling, maar is nu verzet naar juni. Door zo’n symposium zo aantrekkelijk mogelijk te maken – we hebben nu Karin Bloemen als dagvoorzitter – probeer ik zoveel mogelijk collega’s te bereiken.
Vragen op verjaardagsfeestjes
Ik vind het belangrijk dat steeds meer mensen, in het ziekenhuis en daarbuiten, weten dat ik me bezighoud met huiselijk geweld. Zodat ze me kunnen aanspreken over het onderwerp. Zoals ik vroeger op verjaardagsfeestjes vragen kreeg over medische onderwerpen, krijg ik ze nu over kindermishandeling. Dat geeft mij weer de gelegenheid duidelijk te maken dat iederéén de morele plicht heeft om niet weg te kijken. Wees die persoon die het verschil maakt voor dit kind.
Tips
Tips die Angelique Valks wil meegeven:
- Besef dat je een lange adem nodig hebt om dit onderwerp bij collega’s ‘tussen de oren’ te krijgen
- Vier je successen: sta af en toe stil bij wat je werk oplevert. Zo bel ik regelmatig met Veilig Thuis om te informeren hoe opvolging is gegeven aan een melding.
- Geef je ergens een praatje? Benoem dat dat er mogelijk mensen tussen je publiek zitten, die zelf met huiselijk geweld te maken hebben gehad. Geef hen de mogelijkheid onopvallend de ruimte te verlaten, maar ook om er later een-op-een op terug te komen.