Je herkent het vast: je gevoel zegt dat er iets niet klopt bij een kind thuis. Maar je weet het niet zeker en je weet ook niet goed wat je moet doen. Dus doe je niets. Maar als jij niets doet en anderen ook niet, verandert er niets aan de situatie van het kind.
Dus kijk niet weg en kom in actie. Ook als je twijfelt.
Deze vijf excuses worden vaak gebruikt om niet in actie te komen:
1. Bij ons in de buurt gebeurt zoiets niet
Kindermishandeling komt overal voor, in alle milieus en culturen. Kindermishandeling kent veel vormen en is ook niet altijd duidelijk zichtbaar. Als ouders hun kinderen verwaarlozen of mishandelen, komt dat vaak omdat ze zelf problemen hebben. Niemand wil dat het gebeurt. Alle ouders houden van hun kinderen en willen goede ouders zijn.
2. Dan wordt het kind uit huis geplaatst
Een kind wordt bijna nooit uit huis geplaatst. Dat gebeurt alleen als het thuis echt heel onveilig is. Samen met ouders wordt er alles aan gedaan om uithuisplaatsing te voorkomen. Ouders krijgen hulp om met hun problemen te kunnen omgaan. Als er hulp op gang komt, dan zijn de meeste ouders hier blij mee. Meestal stopt dan ook de mishandeling.
3. Het is niet aan mij om mij daarmee te bemoeien
Als niemand zich ermee bemoeit, verandert er niets aan de situatie van het kind. Kinderen die mishandeling hebben meegemaakt, hebben hier de rest van hun leven last van. Kinderen die wel hulp hebben gekregen, kunnen precies aangeven wie voor hen het verschil heeft gemaakt. Door niet weg te kijken, kun je het leven van een kind veranderen.
4. Een tik uitdelen toch geen kindermishandeling?
Als een kind een tik op de vingers krijgt, of voor straf zonder eten naar bed moet, dan hoeft dat nog geen kindermishandeling te zijn. Als het vaker voorkomt en het thuis niet veilig voelt dan is dat zeker kindermishandeling. Tientallen signalen kunnen wijzen op kindermishandeling. Kijk in de signalenwijzer hoe je kindermishandeling kunt herkennen.
5. Ik durf tegen die mensen niets te zeggen
Er is altijd iets dat je kunt doen. Je kunt ook zonder oordeel vragen hoe het met iemand gaat. Misschien is er niets aan de hand, of heeft het gezin een ander probleem. Als dat onveilig voelt, deel dan wel je zorgen met anderen, bijvoorbeeld in de buurt of op school. Misschien weten zij wat er aan de hand is. Of kunnen jullie samen bespreken wat je verder kunt doen.